Deuteronomy 10

1) zeide de HEERE tot mij:

Wanneer des HEEREN toorn, na mijn voorbede, die in het einde Deut. 9: verhaald is, nu gestild was.

2) kist van hout maken.

Of, ark. Dit kan men verstaan van een kist, in welke Mozes de tafelen zou leggen, ten tijde toe dat de ark des verbonds Exod. 25:21 gemaakt zou zijn, of, van de ark des verbonds zelve, die God hier bevolen heeft, dat zij naderhand zou gemaakt worden.

Ex 25.21
3) sittimhout,

Zie Exod. 25:5.

Ex 25.5
4) Hij op de tafelen,

Namelijk, de Heere.

5) tien woorden,

Dat is, de tien geboden.

6) ten dage der verzameling,

Gelijk boven, Deut. 9:10.

De 9.10
7) zijn zij,

Of, waren zij.

8) Beeroth-bene-jaakan [en] Mosera.

Of, van Be‰roth der kinderen Ja„kans naar Moser. Sommigen menen dat hier twee optochten samengevoegd worden, hoewel zij eerst van Moseroth zijn opgetogen en daarna van Bene-Ja„kan. Zie #Num.33:31,32. Doch het kan zijn dat een plaatsje bij den berg Hor [waar A„ron stierf] geweest is, die Moser of Mosera geheten heeft. Tussen den optocht van Bene-Ja„kan en A„rons dood op Hor, worden Num. 33: verscheidene optochten en legeringen gesteld, zie aldaar. Zodat dit Be‰roth Bene-Ja„kan wel een andere plaats kan geweest zijn dan Bene-Ja„kan, bloot alzo genoemd, waarop de aandachtige lezer kan letten.

Nu 33.31,32
9) Gudgod, en van

Num. 33:32,33 Hor Gidgad.

Nu 33.32,33
10) om voor het aangezicht des HEEREN te staan,

Dat is, om hem in de verrichting van den godsdienst in zijn heilige woning te dienen, gelijk de volgende woorden verklaren. Vergelijk onder, Deut. 17:12, en Deut. 18:5,7; Richt. 20:28; 1 Kon. 17:1; Ps. 134:1, en Ps. 135:2; Ezech. 44:15,16.

De 17.12 18.5,7 Jud 20.28 1Ki 17.1 Ps 134.1 135.2 Eze 44.15,16

11) in Zijn Naam te zegenen,

Om Gods zegen in zijn naam of van zijnentwege over het volk in het scheiden der vergadering uit te spreken. Zie Lev. 9:23.

Le 9.23
12) Levi

Dat is, de stam van Levi, of de Levieten.

13) de HEERE is zijn Erfdeel,

Dat is, hetgeen de HEERE van de andere stammen geofferd wordt, daarvan zullen zij leven, volgens des Heeren ordinantie daarvan gegeven. Zie Num. 18:20,21,22,23, enz.

Nu 18.20,21,22,23
14) wegen te wandelen,

Zie Gen. 18:19.

Ge 18.19

15) met uw ganse hart en met uw ganse ziel;

Gelijk Deut. 6:5.

De 6.5
16) u ten goede.

Zie boven, Deut. 6:25.

De 6.25
17) der hemelen, de aarde,

Dat is, de hoogste hemel, alsook 1 Kon. 8:27, die de derde hemel genoemd wordt, 2 Cor. 12:2. Hemel der hemelen wordt gezegd, gelijk het Hooglied van Salomo, het lied der liederen, ijdelheid der ijdelheden, koning der koningen, knechten der knechten.

1Ki 8.27 2Co 12.2
18) Alleenlijk heeft de HEERE

Mozes wil zeggen dat er geen andere oorzaak is van de verkiezing Isra‰ls en van hun vaderen, dan het enkele vrije welbehagen en de loutere genade Gods; want hem waren al zijn schepselen, ten aanzien der schepping, even na; Hij had niemand van doen en het stond hem vrij, Isra‰l en zijn vaderen in hun zondigen staat, als andere volken, te laten, of te verkiezen en te begenadigen wien of welk volk Hij wilde. VergelijK Exod. 33:19; boven, Deut. 9:4,5,6, enz; Joz. 24:2,3; Matth. 11:26; Hand. 13:17, en Hand. 14:16; Rom. 9:15, en Rom. 11:35; Ef. 1:5,9,11, enz.

Ex 33.19 De 9.4,5,6 Jos 24.2,3 Mt 11.26 Ac 13.17 14.16 Ro 9.15 Ro 11.35 Eph 1.5,9,11
19) Besnijdt dan de voorhuid uws harten,

Dat is, doet uit uw hart weg alles, dat tegen den heiligen wil des HEEREN strijdt, en kruisigt uw vlees. Vergelijk Jer. 4:4; Rom. 2:28,29; Col. 2:11. Van het verharden der nekken, zie men Exod. 32:9.

Jer 4.4 Ro 2.28,29 Col 2.11 Ex 32.9
20) goden,

Dat is, de afgoden zijn niets, maar deze is de enige, ware, allerhoogste God, die ook heerst over alle engelen en mensen, die vanwege enig goddelijk ambt, of dienst goden genaamd worden; alzo Ps. 50:1. Vergelijk 1 Cor. 8:5,6, en Openb. 17:14, en Openb. 19:16.

Ps 50.1 1Co 8.5,6 Re 17.14 19.16

21) aangezicht aanneemt,

Dat is, die geen uiterlijk onderscheid der mensen aanziet of iemand rijk of arm, ingeboren of vreemdeling, Jood of heiden zij, enz. Zie ook Lev. 19:15.

Le 19.15
22) doet;

Dat is, uitvoert.

23) zweren.

Zie boven, Deut. 6:13.

De 6.13
24) lof,

Dat is, die u door zijn genade en weldadigheid oorzaak geeft om hem te loven, en des gij u hebt te beroemen, en wiens lof gij steeds in uw hart en mond behoort te voeren. Vergelijk Jer. 17:14.

Jer 17.14
25) Egypte

Zie Gen. 12:10.

Ge 12.10

26) zielen;

Dat is, zij waren niet meer dan zeventig personen.

27) sterren des hemels in menigte.

Zie Gen. 13:16, en Gen. 15:5.

Ge 13.16 15.5
Copyright information for DutKant